W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „17de“ w niemiecko » niderlandzki słowniku (Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ˈRe·de: rzeczownik
ˈEn·de: rzeczownik
ˈEr·de: rzeczownik
Aˈde: rzeczownik
ˈOde: rzeczownik
ˈÖde: rzeczownik
ˈöde: przymiotnik i przysłówek
ˈBu·de: rzeczownik
ˈfa·de: przymiotnik i przysłówek
ˈHo·de: rzeczownik
ˈJa·de: rzeczownik
ˈJu·de: rzeczownik
ˈKo·de: rzeczownik
ˈMa·de: rzeczownik
ˈRü·de: rzeczownik
ˈTi·de: rzeczownik
ˈCo·de: rzeczownik
ˈMo·de: rzeczownik
ˈmü·de: przymiotnik i przysłówek
ˈrü·de: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: Wade , rüde , müde , Mode , Code , Tide , Rüde , Made , Kode , Jude , Jade , Hode , fade , Bude , öde , Öde , Ode , Ade , Erde , Ende i Rede

ˈRe·de <Rede, Reden> [ˈreːdə] RZ. r.ż.

1. Rede (Ansprache):

Rede

eine Rede schwingen pot.

een rede houden

eine Rede schwingen pot.

een speech afsteken

2. Rede (Äußerungen):

Rede

woord(en)

Rede

gesprek r.n.

jdm die Rede abschneiden

iem het woord ontnemen

darauf wollte er die Rede bringen

daarover wilde hij praten

die Rede wieder aufnehmen

de draad weer opnemen

große Reden führen [o. schwingen] pot.

große Reden führen [o. schwingen] pot.

der in Rede stehende Brief

de brief in kwestie

vergiss deine Rede nicht!

vergeet niet wat je wou zeggen!

schmutzige Reden führen

vuile taal uitslaan

Rede und Gegenrede

woord en weerwoord

jdm Rede und Antwort stehen

iem rekenschap geven

das verschlug mir die Rede! pot.

ik was sprakeloos!

davon ist keine Rede [o. kann nicht die Rede sein]! pot.

geen sprake van!

nicht der Rede wert sein

niets te betekenen hebben

jdn zur Rede stellen

iem ter verantwoording roepen

3. Rede (Gerücht):

Rede

Rede

gerucht r.n.

es geht die Rede, dass …

het gerucht gaat, dat …

4. Rede JĘZ. (Stil):

Rede

rede

Rede

stijl

Rede

taal

geblümte Rede

bloemrijke taal [o. stijl]

gebundene Rede

wie die Rede, so der Mann przysł.

≈ ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is

wie die Rede, so der Mann przysł.

≈ uit de reden kent men de zeden

von schönen Reden wird man nicht satt przysł.

praatjes vullen geen gaatjes

ˈEn·de <Endes, Enden> [ˈɛndə] RZ. r.n.

1. Ende (räumliches Ende) meist l.poj.:

Ende

einde r.n.

Ende

eindpunt r.n.

Ende

etw zu Ende lesen

2. Ende (Schluss) kein l.mn.:

Ende

einde r.n.

Ende

Ende

slot r.n.

am Ende sein pot.

uitgeput [o. op] zijn

von Anfang bis Ende

van (het) begin tot (het) eind(e)

von Anfang bis Ende

kein Ende finden können pot.

er geen punt achter kunnen zetten

letzten Endes

letzten Endes (wörtlich)

letzten Endes przen.

ein Ende mit Schrecken

een verschrikkelijke afloop

Regen und kein Ende pot.

een onafgebroken regen

er ist Ende vierzig

hij is eind veertig

eine Arbeit zu Ende bringen [o. führen]

een werk tot een eind brengen [o. afmaken]

3. Ende (das letzte Stück):

Ende

einde r.n.

Ende

laatste stuk r.n.

4. Ende reg. (ein Stück):

Ende

eindje r.n.

ein Ende Draht

een stukje [o. eindje] draad

5. Ende pot. (eine größere Strecke) kein l.mn.:

Ende

eind r.n.

Ende

Ende

stuk r.n.

Ende gut, alles gut przysł.

eind goed, al goed

das dicke Ende kommt noch nach przysł.

onder in de zak vindt men de rekening

alles hat einmal ein Ende przysł.

aan alles komt een eind

ˈEr·de <Erde, Erden> [ˈeːɐ̯də] RZ. r.ż. meist l.poj.

1. Erde (Planet):

Erde

aarde

2. Erde:

Erde (Erdreich)

aarde

Erde (Erdreich)

grond

Erde (Boden)

bodem

3. Erde ELEKTROT.:

Erde

aarde

auf der Erde bleiben pot.

met beide benen op de grond blijven staan

auf der Erde bleiben pot.

zomaar op de vloer [o. grond] slapen

etw aus der Erde stampfen

iets uit de grond stampen

du bist Erde und sollst zu Erde werden REL.

gij zijt stof, en tot stof zult gij wederkeren

jdn unter die Erde bringen pot.

een nagel aan iems doodskist zijn

jdn unter die Erde bringen pot.

iems dood betekenen

jdn unter die Erde bringen pot.

iem onder de grond stoppen [o. begraven]

zu ebener Erde

op de begane grond

Aˈde <Ades, Ades> [aˈdeː] RZ. r.n.

Ade

adieu r.n.

Ade

vaarwel r.n.

Ade

jdm Ade sagen

iem adieu zeggen

ˈOde <Ode, Oden> [ˈoːdə] RZ. r.ż. LIT.

Ode

ode

ˈÖde <Öde> [ˈøːdə] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Öde (unwirtliches Land):

Öde

2. Öde (Verlassenheit):

Öde

Öde

3. Öde przen. (Leere):

Öde

eine geistige Öde

een innerlijke [o. geestelijke] leegte

ˈöde [ˈøːdə] PRZYM.

1. öde (unfruchtbar):

öde

woest

öde

öde

kaal

öde

doods

2. öde (verlassen):

öde

öde

öde

leeg

3. öde przen. (fade):

öde

saai

öde

ein öder Kerl

ˈBu·de <Bude, Buden> [ˈbuːdə] RZ. r.ż.

1. Bude (Verkaufsstand):

Bude

kraam r.n. of r.ż.

Bude

stalletje r.n.

2. Bude (Wohnung):

Bude

kamer

Bude

flat(je)

Bude

huis(je)

jdm auf die Bude rücken

het met iem komen [o. gaan] uitpraten

jdm auf die Bude rücken

iem de wacht aanzeggen

jdm auf die Bude rücken

bij iem komen binnenvallen [o. binnenwaaien]

mir fällt die Bude auf den Kopf

de muren komen op me af

(jdm) die Bude auf den Kopf stellen

(bij iem) de boel op zijn kop zetten [o. de tent overhoophalen]

jdm die Bude einlaufen

bij iem de deur platlopen

Leben in die Bude bringen

leven in de brouwerij brengen

eine sturmfreie Bude haben żart.

het rijk alleen hebben

ˈfa·de [ˈfaːdə] PRZYM.

1. fade:

fade

flauw

fade

2. fade pot. (langweilig):

fade poł. niem. austr.

flauw

fade poł. niem. austr.

fades Zeug reden

flauwiteiten vertellen

ˈHo·de <Hoden, Hoden> [ˈhoːdə] RZ. r.m. [o. r.ż.] meist l.mn.

Hode

Hode

Hode

ˈJa·de <Jade(s)> [ˈjaːdə] RZ. r.m. [o. r.ż.] kein l.mn.

Jade

jade

ˈJu·de (Jü·din) <Juden, Juden> [ˈjuːdə] RZ. r.m. (r.ż.) REL.

Jude (Jü·din)

Jood(Jodin) r.m. (r.ż.)

der Ewige Jude (Achtung: auch antisemitisch)

de Wandelende Jood (Attentie: ook antisemitisch)

ˈKo·de RZ. r.m.

Kode → Code

Zobacz też Code

ˈCo·de <Codes, Codes> [ˈkoːdə] RZ. r.m.

Code

code

ˈMa·de <Made, Maden> [ˈmaːdə] RZ. r.ż.

Made

made

wie die Made im Speck leben pot.

een luizenleven [o. herenleven] hebben

ˈRü·de <Rüden, Rüden> [ˈryːdə] RZ. r.m.

reu

mannetjesmarter

rekel

ˈTi·de <Tide, Tiden> [ˈtiːdə] RZ. r.ż. połnocnoniem. NAUT.

Tide

Tide

tij r.n.

ˈCo·de <Codes, Codes> [ˈkoːdə] RZ. r.m.

Code

code

ˈMo·de <Mode, Moden> [ˈmoːdə] RZ. r.ż.

1. Mode:

Mode

mode

Mode

gebruik r.n.

Mode

das ist jetzt große Mode

dat is momenteel volop in de mode [o. helemaal in]

in Mode bringen/sein

in de mode brengen/zijn

2. Mode (Kleidung) l.mn.:

Mode

die neuesten Moden

de nieuwste modellen

das sind ja ganz neue Moden! pot.

daar kijk ik van op!

was sind denn das für neue Moden? pot.

waar lijkt dat nu op?

was sind denn das für neue Moden? pot.

wat zijn dat voor manieren?

ˈmü·de [ˈmyːdə] PRZYM.

müde (schlafbedürftig)

moe(de)

müde (schlafbedürftig)

müde (schlafbedürftig)

mat

müde (überdrüssig)

beu

er ist ihrer müde podn.

hij heeft genoeg van haar

etw müde sein podn.

iets moe [o. zat] [o. beu] zijn

nicht müde werden, etw zu tun

niet ophouden iets te doen

zum Umfallen müde sein pot.

doodmoe [o. doodop] zijn

ˈrü·de [ˈryːdə] PRZYM.

ruw

grof

lomp

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski