W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „Fas“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

fast: przysłówek
Aas: rzeczownik
was: zaimek
das: zaimek
Gas: rzeczownik
las: czasownik
Fass: rzeczownik
ˈfa·de: przymiotnik i przysłówek
fahl: przymiotnik i przysłówek
fair: przymiotnik i przysłówek
fand: czasownik
faul: przymiotnik i przysłówek
fies: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: fast , las , Gas , das , was , Aas , fies , faul , fand , fair , fahl , fade i Fass

fast [fast] PRZYSŁ.

fast

bijna

fast

haast

fast

op weinig na

Aas¹ <Aases, Aase> [aːs] RZ. r.n. (Tierleiche)

Aas

aas

Aas

kreng r.n.

Aas

kadaver r.n.

wo Aas ist, sammeln sich die Geier przysł.

waar aas ligt, verzamelen zich de gieren

was² [vas] ZAIM. pyt.

was

wat

was (für) ein Lärm!

wat een lawaai!

was wird das geben?

wat zal dat worden?

was es nicht alles gibt! pot.

wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!

was ist schon dabei?

wat geeft [o. hindert] het?

was ist nun mit morgen Abend? pot.

wat gebeurt er nu [o. hoe zit het nu met] morgenavond?

was machen deine Eltern?

hoe gaat het met je ouders?

und was nicht alles pot.

en van alles (en nog wat)

und was nicht alles pot.

en wat dies meer zij

hältst du mich für verrückt, oder was? pot.

denk je soms dat ik gek ben?

was tun?

wat te doen?

was weiter? pot.

en toen [o. verder] ?

was!

wat!

was!

kom nou!

das gefällt dir, was? pot. (nicht wahr?)

dat bevalt je zeker wel, hè?

ach was! pot.

maar nee!

ach was! pot.

hoe is het mogelijk!

ach was! pot.

kom nou!

ach was! pot.

laat maar!

das¹ [das] ZAIM. dem

das

dat

das

dit

das heißt

dat wil zeggen

das ist er!

dat is 'm!

nur das nicht!

dat niet alsjeblieft!

nur das nicht!

dat in geen geval!

Gas <Gases, Gase> [gaːs] RZ. r.n.

1. Gas (luftförmiger Stoff):

Gas

gas r.n.

jdm das Gas abdrehen pot. przen.

iem ruïneren

jdm das Gas abdrehen pot. przen.

iem van kant maken

2. Gas (Gaspedal):

Gas

gas

aufs Gas treten

gas geven

aufs Gas treten

het gaspedaal indrukken [o. intrappen]

das Gas bedienen [o. betätigen ]

de gastoevoer regelen

das Gas bedienen [o. betätigen ]

gas geven

vom Gas weggehen

gas terugnemen

las [laːs] CZ.

las 3. pers l.poj. cz. prz. von lesen¹, lesen², lesen³, lesen⁴

Zobacz też lesen , lesen , lesen , lesen

ˈle·sen⁴ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. zwr.

1. lesen (lesbar sein):

lesen

lezen

lesen

te lezen zijn

dieses Buch liest sich leicht

dit boek leest prettig [o. is goed leesbaar] [o. is gemakkelijk te lezen]

2. lesen (durcharbeiten):

lesen

doorworstelen

lesen

doorlezen

ˈle·sen³ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. nieprzech. (eine Vorlesung halten)

lesen

college geven

ˈle·sen² <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

ˈle·sen¹ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

1. lesen (auflesen, sammeln):

lesen

lezen

lesen

inzamelen

lesen

oogsten

lesen

plukken

Ähren lesen

aren lezen

Trauben lesen

druiven plukken [o. oogsten]

2. lesen (sortieren):

lesen

(uit)lezen

lesen

uitzoeken

Erbsen lesen

erwten lezen [o. uitzoeken]

3. lesen (säubern):

lesen

schoonmaken

Salat lesen

sla schoonmaken

Fass <Fasses, Fässer> [fas, ˈfɛsɐ] RZ. r.n.

Fass

vat r.n.

Fass

ton

Fass

drum

ein Fass anstechen [o. anzapfen ]

een vat aansteken [o. opsteken]

ein Fass aufmachen pot.

een feestje bouwen

er ist ein (richtiges) Fass pot.

hij is zo rond als een ton

ein Fass ohne Boden przen.

een bodemloos vat

das schlägt dem Fass den Boden aus! przen.

dat is het toppunt!

das schlägt dem Fass den Boden aus! przen.

nu is de maat vol!

ˈfa·de [ˈfaːdə] PRZYM.

1. fade:

fade

flauw

fade

smaakloos

2. fade pot. (langweilig):

fade poł. niem. austr.

flauw

fade poł. niem. austr.

vervelend

fades Zeug reden

flauwiteiten vertellen

fahl [faːl] PRZYM.

1. fahl podn.:

fahl

vaal

fahl

(vaal)bleek

fahl

kleurloos

sein Gesicht war fahl vor Schreck

zijn gezicht was bleek van schrik

2. fahl pot.:

fahl

zwak

fair [fɛːɐ̯] PRZYM. a. SPORT

fair

fair

fand [fant] CZ.

fand 3. pers l.poj. cz. prz. von finden¹, finden², finden³

Zobacz też finden , finden , finden

ˈfin·den³ [ˈfɪndn̩] CZ. cz. zwr. niereg.

1. finden:

finden

te vinden zijn

finden

voorkomen

es fand sich keiner, der …

er was niemand te vinden die …

das [o. es] wird sich (alles) finden

alles komt wel in orde

2. finden (wiederauftauchen):

finden

teruggevonden worden

der Ring/Schlüssel hat sich gefunden

de ring/sleutel is terecht

3. finden podn.:

finden

zich schikken

finden

berusten

sich in sein Schicksal finden

zich in zijn lot schikken

4. finden podn.:

finden

zich beheersen

ˈfin·den² <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. przech.

1. finden (antreffen):

finden

vinden

finden

(aan)treffen

immer wieder einen Dummen finden

steeds weer iem vinden, die erin trapt

jdn krank finden

iem ziek aantreffen

Mittel und Wege finden

raad weten

ihre Blicke finden sich

hun blikken ontmoeten elkaar

2. finden (meinen, urteilen):

finden

vinden

finden

van oordeel zijn

nichts dabei finden, dass …

er niets op tegen hebben dat …

ich finde, er sieht blass aus

ik vind dat hij er bleek uitziet

3. finden (entdecken):

finden

vinden

finden

ondervinden

seinen Abschluss finden

afgesloten worden

etw findet Beachtung/Berücksichtigung

op iets wordt gelet

in bestimmte Kreise Eingang finden

tot bepaalde kringen toegang krijgen

Gefallen an etw/jdm finden

behagen in iets/iem vinden [o. scheppen]

die Kraft/den Mut zu etw finden

de kracht/de moed voor iets vinden [o. kunnen opbrengen]

ˈfin·den¹ <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. nieprzech. (den Weg finden)

finden

de weg vinden ook fig.

finden

geraken

nach Hause finden

de weg naar huis vinden

zur Musik finden

door de muziek aangetrokken worden

faul [f͜aul] PRZYM.

1. faul (nicht fleißig):

faul

lui

auf der faulen Haut liegen

luieren

er, nicht faul, antwortete, … pot.

hij antwoordde zonder dralen [o. snel reagerend] …

2. faul (verfault):

faul

rot

faul

bedorven

ein fauler Geruch

een rotte geur

faules Gestein GÓRN.

bros [o. brokkelig] gesteente

faul riechen/schmecken

rot [o. bedorven] [o. onfris] ruiken/smaken

3. faul pot. (nicht einwandfrei):

faul przen. pej.

rot

faul przen. pej.

corrupt

faul przen. pej.

verdacht

faule Aktien

onzekere [o. waardeloze] aandelen

faule Ausreden

flauwe smoesjes

ein fauler Friede

een onzekere vrede

an dieser Sache ist etw faul

aan deze zaak is een luchtje

an dieser Sache ist etw faul

deze zaak is niet helemaal pluis

etw ist faul im Staate Dänemark

er is iets rots in de staat Denemarken, er is daar iets niet in orde

ein fauler Kunde

een verdachte kerel

ein fauler Wechsel

een ongedekte wissel

faule Witze

flauwe moppen

fauler Zauber

boerenbedrog

4. faul przen.:

faul

nalatig

faul

talmend

faul

traag

faule Kunden/Zahler

nalatige klanten/betalers

fies [fiːs] PRZYM.

1. fies pot. pej.:

fies (ekelhaft)

vies ook fig.

fies (ekelhaft)

walgelijk

fies (gemein)

onsympathiek

ein fieser Kerl

een vieze [o. gemene] kerel [o. vent]

2. fies pot. (abstoßend):

fies

lastig

eine fiese Arbeit

een lastig werk [o. karwei]

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Matthias Heyl, damals Leiter der FAS, urteilte: »Johannes Rabe hat mit diesen von ihm verantworteten >Schwänken< zur Verbreitung antisemitischer Klischees beigetragen. de.wikipedia.org

Przeszukaj słownik

niemiecki

ich	lese
du	liest
er/sie/es	liest
wir	lesen
ihr	lest
sie	lesen

Tłumaczenia dla hasła „Fas“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

fast [fast] PRZYSŁ.

Aas1 <Aases, Aase> [aːs] RZ. r.n. (Tierleiche)

was2 [vas] ZAIM. pyt.

das1 [das] ZAIM. dem

Gas <Gases, Gase> [gaːs] RZ. r.n.

1. Gas (luftförmiger Stoff):

2. Gas (Gaspedal):

las [laːs] CZ.

las 3. pers l.poj. cz. prz. von lesen¹, lesen², lesen³, lesen⁴

Zobacz też lesen , lesen , lesen , lesen

ˈle·sen4 <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. zwr.

1. lesen (lesbar sein):

2. lesen (durcharbeiten):

ˈle·sen3 <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. nieprzech. (eine Vorlesung halten)

ˈle·sen2 <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

1. lesen (Geschriebenes erfassen):

2. lesen (laut vortragen):

3. lesen przen. (erkennen):

ˈle·sen1 <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

1. lesen (auflesen, sammeln):

2. lesen (sortieren):

3. lesen (säubern):

Fass <Fasses, Fässer> [fas, ˈfɛsɐ] RZ. r.n.

ˈfa·de [ˈfaːdə] PRZYM.

1. fade:

2. fade pot. (langweilig):

fahl [faːl] PRZYM.

1. fahl podn.:

2. fahl pot.:

fair [fɛːɐ̯] PRZYM. a. SPORT

fand [fant] CZ.

fand 3. pers l.poj. cz. prz. von finden¹, finden², finden³

Zobacz też finden , finden , finden

ˈfin·den3 [ˈfɪndn̩] CZ. cz. zwr. niereg.

1. finden:

2. finden (wiederauftauchen):

3. finden podn.:

4. finden podn.:

ˈfin·den2 <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. przech.

1. finden (antreffen):

2. finden (meinen, urteilen):

3. finden (entdecken):

ˈfin·den1 <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. nieprzech. (den Weg finden)

faul [f͜aul] PRZYM.

1. faul (nicht fleißig):

2. faul (verfault):

3. faul pot. (nicht einwandfrei):

4. faul przen.:

fies [fiːs] PRZYM.

1. fies pot. pej.:

2. fies pot. (abstoßend):

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

Przeszukaj słownik

Przetłumacz "Fas" w innych językach

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

Aas¹ <Aases, Aase> [aːs] RZ. r.n. (Tierleiche)

was² [vas] ZAIM. pyt.

das¹ [das] ZAIM. dem

ˈle·sen⁴ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. zwr.

ˈle·sen³ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. nieprzech. (eine Vorlesung halten)

ˈle·sen² <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

ˈle·sen¹ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

ˈfin·den³ [ˈfɪndn̩] CZ. cz. zwr. niereg.

ˈfin·den² <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. przech.

ˈfin·den¹ <fand, gefunden> [ˈfɪndn̩] CZ. cz. nieprzech. (den Weg finden)