W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

usf.
usw.
ˈüber: przyimek
ˈUfer: rzeczownik
ˈeu·er: zaimek
quer: przysłówek
ˈEber: rzeczownik
ˈeher: przysłówek
leer: przymiotnik i przysłówek
Meer: rzeczownik
Teer: rzeczownik
Heer: rzeczownik
der: rodzajnik
wer: zaimek
her: przysłówek
per: przyimek
ˈaber: przysłówek

Widzisz podobne wyniki: aber , per , her , wer , der , Heer , Teer , Meer , leer , eher , Eber , quer , euer , Ufer , über , usw. i usf.

usf.

usf.

enz.

usw.

usw.

enz.

ˈüber³ [ˈyːbɐ] PRZYIM. +C. o B.

1. über (mehr als):

über

over

über

over … heen

über selten

buiten

über Gebühr

overmatig

über etw hin(aus) [o. hinüber ]

over iets heen

einen Pulli über die Bluse ziehen

een trui over de bloes aantrekken

über den See schwimmen

het meer overzwemmen

über die Straße gehen

de straat [o. weg] oversteken

über die Ufer treten

buiten de oevers treden

2. über (höher als):

über

boven

über etw B. emporragen

boven iets uitsteken

zwei Grad über null

twee graden boven nul

über jdm stehen (als Chef)

boven iem staan

über jdm stehen (als Chef)

de meerdere van iem zijn

über jdm stehen (als Chef)

iem de baas zijn

die Lampe hing über dem Tisch

de lamp hing boven de tafel

er hängte die Lampe über den Tisch

hij hing de lamp boven de tafel

ein Sieg über jdn

een overwinning op iem

über Tage GÓRN.

bovengronds

3. über +C. (gegenüber):

über

aan de overkant [o. overzijde] van

über

aan de andere kant van

über

over

über den Bergen

aan de andere kant van de bergen

über den Bergen

over de bergen

er wohnt über der Straße

hij woont aan de overkant (van de straat [o. weg] )

4. über +B. (via):

über

via

über

over

ich fahre über Köln

ik ga [o. rijd] over [o. via] Keulen

5. über +B. (die Zeit betreffend):

über

gedurende

über

met

über

over

über eine bestimmte Zeitspanne (hinweg)

gedurende een bepaalde tijd

über kurz oder lang

vroeg of laat

über das Wochenende ans Meer fahren

het weekend naar zee gaan

6. über +B. reg. (in):

über

over

über

7. über +C. (während):

über

bij

über

tijdens

über den Büchern einschlafen

bij de lectuur [o. al lezende] inslapen

8. über +B. (noch mehr):

über

en nog eens

Lügen über Lügen

leugens op leugens

9. über +B. (als Folge von):

über

ten gevolge van

über

door

über dem Lärm aufwachen

door [o. van] het lawaai wakker worden

10. über +B. (im Wert von):

über

van

über

ter waarde van

eine Rechnung/ein Scheck über 10 Euro

een rekening/cheque van 10 euro

ˈUfer <Ufers, Ufer> [ˈuːfɐ] RZ. r.n. (Seeufer, Flussufer)

Ufer

oever

Ufer

wal

das andere [o. gegenüberliegende ] [o. jenseitige ] Ufer

de overkant

ans Ufer schwimmen

aanspoelen

zu neuen Ufern aufbrechen przen.

een nieuwe toekomst tegemoet gaan

vom anderen Ufer sein pot.

(er eentje) van de andere kant zijn

ˈeu·er [ˈ͜ɔyɐ] ZAIM. pers D.

euer

van jullie

in euer beider Namen

in naam van jullie beiden

Zobacz też ihr , ihr , ihr

ihr² ZAIM. dzierż. 2. os. l.mn.

ihr

hun

ihr

haar

ihr¹ ZAIM. dzierż. 3. os. l.poj.

ihr

haar

das ist nicht meine Sache, sondern ihre

dat is niet mijn zaak, maar die van haar

ihr² [iːɐ̯] ZAIM. pers 2. os. l.mn.

ihr

jullie

ihr veraltet

gij

quer [kveːɐ̯] PRZYSŁ.

1. quer:

quer

dwars

quer

haaks

quer

loodrecht

den Stoff quer nehmen

de lap stof dwars [o. in de breedte] nemen

kreuz und quer przen. a.

kris kras

kreuz und quer przen. a.

schots en scheef

2. quer przen.:

quer

verkeerd

quer

fout

ˈEber <Ebers, Eber> [ˈeːbɐ] RZ. r.m.

Eber

beer

Eber

mannetjesvarken

ˈeher¹ [ˈeːɐ] PRZYSŁ.

meer

eher

veeleer

es ist eher anzunehmen, dass …

veeleer moet men aannemen, dat …

leer [leːɐ̯] PRZYM.

1. leer (nichts enthaltend):

leer

leeg

leer

ledig

leer

onbezet

leer ausgehen

met lege handen vertrekken [o. (naar huis) gaan]

ins Leere starren

(doelloos) voor zich uit staren

ins Leere treffen przen.

geen hout snijden

leer sein przen.

leeg [o. uitgeput] zijn

ein leer stehendes Haus

een leegstaand huis

leeres Stroh dreschen przen.

(onzin) kletsen

leeres Stroh dreschen przen.

leuteren

2. leer przen. (nichtssagend):

leer

leeg

leer

nietszeggend

leer

hol

leer

ijdel

leere Drohungen

loze dreigementen

leere Hoffnungen

ijdele hoop [o. verwachtingen]

leere Versprechungen

ijdele beloften

Meer <Meer(e)s, Meere> [meːɐ̯] RZ. r.n. a. przen.

Meer

zee

ans Meer fahren

naar zee gaan

ein Meer blühender Tulpen

een zee van bloeiende tulpen

Teer <Teer(e)s, Teere> [teːɐ̯] RZ. r.m.

Teer

teer r.m. of r.n.

Heer <Heeres, Heere> [heːɐ̯] RZ. r.n.

1. Heer (Armee):

Heer

leger r.n.

Heer

strijdkrachten

das aktive [o. stehende ] Heer WOJSK.

de parate troepen

2. Heer (Landmacht):

Heer

leger r.n.

Heer

landmacht

3. Heer przen. (große Anzahl):

Heer

leger r.n.

der³ [deːɐ̯] RODZ.

der

het

wer¹ [veːɐ̯] ZAIM. nieokr. pot. (jd)

wer

iem

ist da wer?

is daar iem?

wer sein

het ver geschopt hebben

wir sind wieder wer!

we tellen weer mee!

er war wer

hij was een persoonlijkheid

her [heːɐ̯] PRZYSŁ.

1. her (raus, herum):

her

hier(heen)

Geld her!

geef op dat geld!

2. her (verfolgen):

her

heen

her

voort

her

uit

hinter jdm her sein

achter iem aan zitten

hinter jdm her sein

iem achter de vodden zitten

3. her (schon vorbei sein):

her

geleden

eine Ewigkeit [o. zehn Jahre] her sein pot.

een eeuwigheid [o. tien jaar] geleden zijn

4. her (von einem Punkt aus):

her

(van)af

her

(van)uit

das hat er vom Vater her

dat heeft hij van z'n vader

von alters her

van oudsher

von weit her hörte man singen

van verre hoorde men zingen

5. her (abstammend):

her

vandaan

her

afkomstig

wo kommen [o. sind ] Sie her?

waar komt u vandaan?

nicht weit her sein mit etw

niet veel zaaks [o. soeps] zijn

per [pɛr] PRZYIM. +B.

1. per pot. (durch (Hilfe von)):

per

per

per

door (middel van)

per

met

per adres

per spoor

met de trein

elkaar tutoyeren

per luchtpost

onder rembours

per spoor

2. per (mit Eingang vom, am (Datum)):

per

per

per

met ingang van

per

per ersten Juni

met ingang van een juni

per sofort

meteen [o. vanaf nu] [o. direct] te aanvaarden

3. per (pro):

per

per

4. per FIN.:

per

ˈaber¹ [ˈaːbɐ] PRZYSŁ. veraltet podn. (noch einmal)

aber

nog eens

aber

wederom

aber und abermals

telkens opnieuw

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Der zugehörige Webauftritt liefert einen Überblick über alle regionalen Redaktionen und bietet den Usern eine Vielzahl an Fotos und Informationen. de.wikipedia.org

Infolgedessen klickten tausende von Usern auf den Anhang, um das vermeintliche Bild zu öffnen. de.wikipedia.org

Das geht dann nur noch in der virtuellen Community, denn den anderen Usern hat man ja den entsprechenden Link geschickt. de.wikipedia.org

Auch installierte Schriftarten oder Plug-Ins können auf ein potenzielles Kaufverhalten eines Users hinweisen. de.wikipedia.org

Auch vom breiten Publikum wurde der Film mit überwiegend positiven Reaktionen aufgenommen, denn gleichzeitig werteten 67 % von 1.680 Usern den Film positiv. de.wikipedia.org

Die Software wird aktuell von über 1600 Kunden und 200.000 Usern genutzt. de.wikipedia.org

Vom breiten Publikum werteten 86 % von 4.784 Usern den Film positiv. de.wikipedia.org

Allerdings wurde der Film vom breiten Publikum überaus positiv aufgenommen, denn gleichzeitig werteten 88 % von 70.998 Usern den Film positiv. de.wikipedia.org

Ein offizielles Musikvideo zu Fehlerfrei gibt es nicht, auf verschiedenen Videoportalen existieren Lyrikvideos, diese stammen allerdings von privaten Usern. de.wikipedia.org

Auch vom breiten Publikum wurde der Film mit eher negativen Reaktionen aufgenommen, denn gleichzeitig werteten lediglich 38 % von 19.920 Usern den Film positiv. de.wikipedia.org

Przeszukaj słownik

niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „user“ w niemiecko » niderlandzki słowniku (Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

usf.

usw.

ˈüber3 [ˈyːbɐ] PRZYIM. +C. o B.

1. über (mehr als):

2. über (höher als):

3. über +C. (gegenüber):

4. über +B. (via):

5. über +B. (die Zeit betreffend):

6. über +B. reg. (in):

7. über +C. (während):

8. über +B. (noch mehr):

9. über +B. (als Folge von):

10. über +B. (im Wert von):

ˈUfer <Ufers, Ufer> [ˈuːfɐ] RZ. r.n. (Seeufer, Flussufer)

ˈeu·er [ˈ͜ɔyɐ] ZAIM. pers D.

Zobacz też ihr , ihr , ihr

ihr2 ZAIM. dzierż. 2. os. l.mn.

ihr1 ZAIM. dzierż. 3. os. l.poj.

ihr2 [iːɐ̯] ZAIM. pers 2. os. l.mn.

quer [kveːɐ̯] PRZYSŁ.

1. quer:

2. quer przen.:

ˈEber <Ebers, Eber> [ˈeːbɐ] RZ. r.m.

ˈeher1 [ˈeːɐ] PRZYSŁ.

1. eher (früher):

2. eher (lieber):

3. eher (wahrscheinlicher):

leer [leːɐ̯] PRZYM.

1. leer (nichts enthaltend):

2. leer przen. (nichtssagend):

Meer <Meer(e)s, Meere> [meːɐ̯] RZ. r.n. a. przen.

Teer <Teer(e)s, Teere> [teːɐ̯] RZ. r.m.

Heer <Heeres, Heere> [heːɐ̯] RZ. r.n.

1. Heer (Armee):

2. Heer (Landmacht):

3. Heer przen. (große Anzahl):

der3 [deːɐ̯] RODZ.

wer1 [veːɐ̯] ZAIM. nieokr. pot. (jd)

her [heːɐ̯] PRZYSŁ.

1. her (raus, herum):

2. her (verfolgen):

3. her (schon vorbei sein):

4. her (von einem Punkt aus):

5. her (abstammend):

per [pɛr] PRZYIM. +B.

1. per pot. (durch (Hilfe von)):

2. per (mit Eingang vom, am (Datum)):

3. per (pro):

4. per FIN.:

ˈaber1 [ˈaːbɐ] PRZYSŁ. veraltet podn. (noch einmal)

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

Przeszukaj słownik

Przetłumacz "user" w innych językach

Definicje "user" w słownikach niemiecki

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

ˈüber³ [ˈyːbɐ] PRZYIM. +C. o B.

ihr² ZAIM. dzierż. 2. os. l.mn.

ihr¹ ZAIM. dzierż. 3. os. l.poj.

ihr² [iːɐ̯] ZAIM. pers 2. os. l.mn.

ˈeher¹ [ˈeːɐ] PRZYSŁ.

der³ [deːɐ̯] RODZ.

wer¹ [veːɐ̯] ZAIM. nieokr. pot. (jd)

ˈaber¹ [ˈaːbɐ] PRZYSŁ. veraltet podn. (noch einmal)