W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „geveegd“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ge·zegd: czasownik
be·voegd: przymiotnik i przysłówek
ge·vierd: przymiotnik i przysłówek
ge·mengd: przymiotnik i przysłówek
ge·neigd: przymiotnik i przysłówek
ge·ven: czasownik
ge·ver: rzeczownik
ge·vel: rzeczownik
ge·vest: rzeczownik
ge·vecht: rzeczownik
ge·voel: rzeczownik
ge·volg: rzeczownik
ge·vuld: przymiotnik i przysłówek
ge·vlamd: przymiotnik i przysłówek
ge·vlekt: przymiotnik i przysłówek
ge·zeg·de: rzeczownik
ge·jaagd: przymiotnik i przysłówek
ge·tuigd: przymiotnik i przysłówek
ge·waagd: przymiotnik i przysłówek

Widzisz podobne wyniki: geneigd , gemengd , gevierd , bevoegd , gezegd , gewaagd , getuigd , gejaagd , gezegde , gevlekt , gevlamd , gevuld , gevolg , gevoel , gevecht , gevest , gevel , gever i geven

ge·zegd CZ.

gezegd volt. deelw. van zeggen²

Zobacz też zeggen , zeggen

zeg·gen² <zei/zegde, h. gezegd> [zɛɣə(n)] CZ. cz. przech.

sagen

ze zeggen dat ...

es heißt, dass …

ze zeggen dat ...

man sagt, dass ...

wie kan ik zeggen dat er is?

wen darf ich melden?

het zijne ervan zeggen

seine Meinung dazu sagen

onder ons gezegd en gezwegen

unter uns gesagt

onder ons gezegd en gezwegen

ik heb het haar eens goed gezegd

ich hab ihr ordentlich Bescheid gesagt pot.

dat boek kost, zeg tien euro

das Buch kostet, sagen wir mal, zehn Euro

het zal je maar gezegd worden!

so was muss man sich sagen lassen!

het zal je maar gezegd worden! iron.

so was hört man gern!

ik kent het van horen zeggen

das kenne ich vom Hörensagen

hoe kunt u dat nou zeggen?

aber ich bitte Sie!

laten we zeggen, dat

sagen wir, dass …

liever [o. beter ] gezegd

dat zegt niets

das heißt nichts

het zegt me niets (dat doet me niets)

das berührt mich nicht

het zegt me niets (dat ken ik niet)

das ist mir kein Begriff

oom tegen iem zeggen

jds Neffe/Nichte sein

ronduit gezegd: neen!

offen gestanden, nein!

hou je dat voor gezegd!

lass dir das gesagt sein!

het voor het zeggen hebben

das Sagen haben

daar valt veel voor te zeggen

das hat viel für sich

wat zegt u?

wat zeg je me nou?

was du nicht sagst!

zeg dat wel

das kann man (wohl) sagen

wie zal het zeggen?

dat wil zeggen

dat wil wat zeggen

das will schon was heißen

dat wil niet zeggen dat …

das heißt nicht, dass …

dat is toch zo, zeg nou zelf

das meinst du doch sicherlich auch oder?

ik kan goed timmeren, al zeg ik het zelf

ich will mich ja nicht loben, aber tischlern kann ich echt gut

het is om zo te zeggen kunst

das soll Kunst sein

ik zeg geen nee!

da sag ich nicht Nein!

daar zeg je zoiets!

da hast du eigentlich recht!

eens gezegd, blijft gezegd

was man verspricht, muss man auch halten

als ik het voor het zeggen had

wenn es nach mir ginge

het niet voor het zeggen hebben

nichts zu bestellen haben

daar is alles mee gezegd

ze zeggen zoveel

es wird so viel geredet

zeg·gen¹ [zɛɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

Sagen r.n.

dat is altijd mijn zeggen geweest!

das habe ich doch schon immer gesagt!

dat is altijd mijn zeggen geweest!

volgens zeggen ...

man sagt, dass ...

volgens zijn zeggen

wie er sagt(e)

naar eigen zeggen

laut eigener Aussage

be·voegd <bevoegde, bevoegder, bevoegdst> [bəvuxt] PRZYM.

1. bevoegd:

bevoegd (gerechtigd: belast met iets)

bevoegd (gemachtigd concrete handelingen)

de (ter zake) bevoegde ambtenaar

der zuständige Beamte

de (ter zake) bevoegde ambtenaar

der Sachbearbeiter

bevoegde leerkrachten

qualifizierte Lehrkräfte

2. bevoegd (bekwaam):

ge·vierd <gevierde, gevierder, gevierdst> [ɣəvirt] PRZYM.

ge·mengd [ɣəmɛŋt] PRZYM.

Misch-

het gemengd dubbel SPORT

das gemischte Doppel

met gemengde gevoelens

mit gemischten Gefühlen

een gemengd gezelschap

eine bunte Gesellschaft

een gemengd huwelijk

een gemengde kleur

eine Mischfarbe

gemengd nieuws

Vermischtes kein rodz.

ge·neigd [ɣənɛixt] PRZYM.

ge·ven¹ <gaf, h. gegeven> [ɣevə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. geven:

geven (schenken)

geben

geven (bij inzameling vooral)

eens gegeven, blijft gegeven przysł.

geschenkt ist geschenkt

te geven en te nemen

zu geben und zu nehmen

2. geven (erg, hinderlijk zijn):

dat geeft niet

das macht nichts

ge·ver <gever|s> [ɣevər] RZ. r.m.

Spender r.m.

een gulle gever

ein großzügiger Spender

ge·vel <gevel|s> [ɣevəl] RZ. r.m.

1. gevel:

gevel (voormuur)

Front r.ż.

gevel (voormuur)

Fassade r.ż.

gevel (punt-, topgevel)

Giebel r.m.

gevel (aan de straatzijde)

Straßenfront r.ż.

2. gevel (buitenmuur):

Fassade r.ż.

Front r.ż.

ge·vest <gevest|en> [ɣəvɛst] RZ. r.n.

Griff r.m.

ge·vecht <gevecht|en> [ɣəvɛxt] RZ. r.n.

1. gevecht gesch.:

gevecht (kort)

Gefecht r.n.

gevecht (van aanzienlijke omvang)

Kampf r.m.

iem buiten gevecht stellen

jdn außer Gefecht setzen

een gevecht van man tegen man

ein Kampf Mann gegen Mann

2. gevecht (tussen personen, dieren):

Kampf r.m.

een gevecht op leven en dood

ein Kampf auf Leben und Tod

ge·voel [ɣəvul] RZ. r.n. geen l.mn.

1. gevoel (als zintuig):

Gefühl r.n.

2. gevoel (lichamelijke gewaarwording):

Gefühl r.n.

ik heb geen gevoel meer in mijn vinger

ich habe kein Gefühl mehr in meinem Finger

3. gevoel:

gevoel (innerlijke gewaarwording)

Gefühl r.n.

gevoel (minder vaak)

Empfindung r.ż.

iems gevoelens beantwoorden

jds Gefühle erwidern

een goed/rot gevoel over iets hebben

ein gutes/schlechtes Gefühl wegen einer Sache haben

de nationale gevoelens

die nationalen Gefühle l.mn.

een gevoel van spijt

ein Gefühl der Reue

een gevoel van pijn/schaamte

ein Schmerz-/Schamgefühl

4. gevoel (vatbaarheid voor emoties):

Gefühl r.n.

(puur) een kwestie van gevoel

(reine) Gefühlssache r.ż.

op zijn gevoel afgaan

nach seinem Gefühl gehen

op iems gevoel werken

auf jds Gefühle einwirken

5. gevoel:

gevoel (besef)

Gefühl r.n.

gevoel (feeling)

Gespür r.n.

gevoel (antenne)

Sinn r.m.

iems gevoel van eigenwaarde

jds Selbstgefühl

geen gevoel voor humor hebben

keinen Sinn für Humor haben

6. gevoel (gevoeligheid, sentiment):

Gefühl r.n.

met veel gevoel

een gedicht vol gevoel

ein Gedicht voller Gefühl

naar mijn gevoel (aanvoelen)

für mein Empfinden

naar mijn gevoel (mening)

nach meinem Dafürhalten

ge·volg <gevolg|en> [ɣəvɔlx] RZ. r.n.

1. gevolg:

gevolg (wat uit iets volgt)

Folge r.ż.

gevolg (effect)

Auswirkung r.ż.

gevolg (nawerking)

Folgeerscheinung r.ż.

aan de gevolgen van een ongeval overlijden

an den Folgen eines Unglücks sterben

fatale gevolgen hebben

sich verhängnisvoll auswirken

gevolg geven aan een bevel

einem Befehl Folge leisten

gevolg geven aan een uitnodiging

einer Einladung folgen

aan een plan/besluit gevolg geven

einen Plan/Entschluss ausführen

met goed gevolg

geen gevolgen hebben

keine Folgen haben

met alle gevolgen van dien

mit allen sich daraus ergebenden Folgen

een misverstand met ernstige gevolgen

ein folgenschweres Missverständnis

gevolgen van de oorlog

Kriegsfolgen l.mn.

ten gevolge daarvan is hij gestorven

daran ist er gestorben

ten gevolge van de aanhoudende droogte

infolge der anhaltenden Dürre

tot gevolg hebben

zur Folge haben

de gevolgen ondervinden van

die Folgen zu spüren bekommen

2. gevolg (personen die iem begeleiden):

Gefolge r.n.

met een [o. zijn] gevolg reizen

mit Gefolge reisen

3. gevolg wisk.:

Folgerung r.ż.

ge·vuld [ɣəvʏlt] PRZYM.

1. gevuld:

gevuld (mollig, dik)

voll

gevuld (sterker)

een gevuld gelaat

ein volles Gesicht

2. gevuld (van binnen volgemaakt):

een goed gevulde beurs

eine prall gefüllte Brieftasche

ge·vlamd [ɣəvlɑmt] PRZYM.

gevlamd (hout vooral)

gevlamd (textiel vooral)

moiriert spec.

ge·vlekt [ɣəvlɛkt] PRZYM.

gevlekt (dier)

gevlekt (vol (vuile) vlekken)

ge·zeg·de <gezegde|n, gezegde|s> [ɣəzɛɣdə] RZ. r.n.

1. gezegde (uitdrukking):

Redensart r.ż.

Redewendung r.ż.

een bekend gezegde

eine bekannte Redensart

2. gezegde (wat iem zegt):

Worte l.mn.

Äußerung r.ż.

3. gezegde taalk.:

Prädikat r.n. spec.

Satzaussage r.ż.

ge·jaagd <gejaagde, gejaagder, gejaagdst> [ɣəjaxt] PRZYM.

hij heeft iets gejaagds

er macht einen gehetzten Eindruck

ge·tuigd [ɣətœyxt] PRZYM.

1. getuigd (met een tuig, toom):

2. getuigd scheepv.:

ge·waagd <gewaagde, gewaagder, gewaagdst> [ɣəwaxt] PRZYM.

1. gewaagd (gevaarlijk):

gewaagd spel spelen

ein gefährliches Spiel spielen

2. gewaagd (gedurfd, pikant):

een gewaagde toespeling

eine gewagte Anspielung

aan elkaar gewaagd zijn

sich C. in nichts nachstehen

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski